‘Ik hou mijn grond in balans en bespaar op chemie’

Johan van Nieuwenhuyzen in Middenmeer spuit liever niet, maar laat de gewasbeschermingsmiddelen niet staan. Zijn devies: corrigeren als het moet, maar verder niet. Wat hij bespaart, investeert hij in zijn bodem en in bladmeststoffen op basis van adviezen die hun oorsprong hebben aan het begin van de vorige eeuw.

Akkerbouwer Johan van Nieuwenhuyzen boert op basis van de Albrechtmethode. Die gaat uit van balans in de bodem, waarbij voor alle elementen minima en maxima gelden. Een stabiele bodem met daarin de juiste en beschikbare bouwstoffen geeft een sterk gewas, is kort samengevat de theorie.

„Het werkt, dat kan ik zien aan mijn hogere opbrengsten. Ik haal ongeveer 10 procent meer van een hectare, vergeleken bij de bedrijven hier in de polder.” Het is rustig op het bedrijf van Van Nieuwenhuyzen. De bieten liggen op het erf, klaar voor transport. De akkerbouwer heeft compost uitgereden over zijn percelen. Dat is nu alleen nog te zien aan de donkere, vlekkerige stroken in de bonte poldergrond. Hij gaat in deze periode van het jaar op stap met een emmer en een prikstok om grondmonsters te nemen. Die stuurt hij op naar een laboratorium in de Verenigde Staten, waarna de Canadees Eltjo van Cingel in Canada (zie kader) de uitslagen analyseert. Dat hoort bij de andere aanpak van bemesting en gewasbescherming, die hij er samen met veertien andere telers en tuinders in Noord- Holland op na houdt.

Iets mis met de bodem
„Ik gebruik zo weinig mogelijk chemie en ik bemest op basis van wat de grond nodig heeft”, zegt Van Nieuwenhuyzen. De akkerbouwer startte op zijn negentiende als gewone, gangbare teler. In 1994 nam hij het bedrijf van zijn vader over, die volgens zijn zoon ‘altijd goed op de grond paste’. Toch was er iets mis, in de ogen van Van Nieuwenhuyzen. Hij kreeg last van een wormenprobleem in zijn percelen en het slijm van die wormen maakte de grond hard. „Het viel mij op dat de grond niet in evenwicht was. Er moest iets aan de hand zijn, waardoor er opeens zoveel wormen kwamen.”

Hij overwoog om te schakelen naar de biologische teelt, omdat hij zich goed kan vinden in de manier waarop biologische telers met hun grond omgaan. „Mijn bedrijf bestaat uit twee locaties en ik zou de ene omschakelen en de ander aanvankelijk gangbaar houden. Dat bleek toch niet te gaan, want ik kon die twee productstromen niet apart van elkaar verwerken op het bedrijf. Bovendien houd ik niet van onkruid, ook al gebruik ik niet graag chemie. Ik wil wel kunnen corrigeren.”

Stikstof camoufleert
Biologisch telen zat er dus niet in voor Van Nieuwenhuyzen, maar gangbaar leek hem ook niet de juiste manier. Hij besloot zijn licht op te steken bij het proefbedrijf SPNA (Kollummerwaard en Ebelsheerd), waar onderzoek wordt gedaan naar het succes van de methode Albrecht (zie kader). „De pH is hier ongelooflijk hoog. De waarde zit tussen de 7,8 en 8,2 in. Bij dit soort waardes is de plant niet in staat voldoende sporenelementen op te nemen; die elementen liggen zo goed als vast. Daardoor krijgt het gewas gebreken, al zie je dat niet direct. Stikstof camoufleert namelijk een hoop. Het gewas ziet er goed uit en het groeit, maar niet op de juiste manier.” Omdat de teler zijn percelen geleidelijk wil verbeteren en zijn gewas niet wil opjagen, kiest hij sinds vier jaar voor een combinatie van langzaam werkende meststoffen, compost en de meststof Cropfuel. Die oplosbare bodemen bladmeststof bevat stikstof, fosfaat en kalium, borium, zink, magnesium, mangaan, koper en zwavel. De meststof dient vooral de ontwikkeling van het wortelstelsel. De langzaam werkende meststoffen worden op maat gemengd op basis van de adviezen uit Canada. De Cropfuel-dosering kost bij een dosering van 2,5 liter per hectare 17 euro per hectare, per keer. Afhankelijk van gewas en omstandigheden wordt vier tot acht keer gespoten. De basisblend kost net zoveel als reguliere kunstmest, maar de aanvulling met sporenelementen kost circa 50 tot 100 euro extra. Daarmee is de akkerbouwer meer geld kwijt aan bemesting dan wanneer hij reguliere kunstmest zou gebruiken. De extra kosten verdient de akkerbouwer naar eigen zeggen terug met zijn besparing op bespuitingen.

„Afgelopen jaar heb ik slechts een keer met het schimmelmiddel Sphere gespoten, in plaats van twee keer. In de tarwe spoot ik een keer tegen afrijpingsziekten, maar dat doe ik volgend jaar niet. Of de druk moet heel hoog zijn. De phytophthorabespuitingen wil ik ook verder terugschroeven. Dat is best spannend allemaal, maar ik verdien er wel geld mee.”

‘Geen wondermiddel’
Van Nieuwenhuyzen: „We willen graag snelgroeiende gewassen en een zo hoog mogelijke opbrengst per hectare. Dat gaat volgens mij ten koste van de bodem. Gewassen die door de bemesting een groeispurt doormaken, zijn kwetsbaar voor ziek en zeer. Dat valt op mijn percelen erg mee. Ik gebruik echter geen wondermiddelen. Mijn gewassen lopen evengoed risico als hier in de polder schimmelziekten zijn of als de luisdruk hoog is, maar mijn planten zijn meestal niet als eerste ziek.”

Door de weerstand van zijn gewas op peil te houden, weet Van Nieuwenhuyzen te besparen op middelengebruik. Financieel voordeel heeft hij daar niet van, omdat hij meer geld kwijt is aan bemesting en bladmeststoffen dan een reguliere akkerbouwer. „Natuurlijk heb ik wel een hogere opbrengst, dat wist ik van tevoren. We hebben namelijk eerst veel proeven gedaan. Nu behandel ik alle percelen en gewassen op mijn bedrijf op deze manier.” Proefbedrijf SPNA onderzoekt nog steeds in samenwerking met enkele Groninger akkerbouwers, WUR en het bedrijf Ringadvies het effect van de Albrechtmethode op de Nederlandse bodem. Vooralsnog zien de deelnemers een vitaler gewas, maar van een duidelijke meeropbrengst is vooralsnog geen sprake. Het project loopt nog tot maart 2015. „Bewijzen heb ik dus niet, maar ik weet wel wat ik zie en wat ik oogst. Ik weet zeker dat het werkt.” Vanwege zijn overtuiging zijn er al veel telers op zijn bedrijf komen kijken. „Die
collega’s maken hun eigen keuze. Ik vertel alleen wat ik doe; daar ben ik open in.” Van Nieuwenhuyzen heeft in ieder geval veertien collega’s aangestoken en er volgen er nog meer. In Nederland zijn inmiddels ongeveer 250 bedrijven die volgens deze filosofie werken.

Bedrijfsgegevens
Akkerbouwer Johan van Nieuwenhuyzen (46) heeft een bedrijf met 120 ha in Middenmeer, aan de rand van de   Wieringermeerpolder. Hij teelt in 2014 frietaardappelen (33 ha) en pootgoed (15 ha), suikerbieten (15 ha), wintertarwe (20 ha) en luzerne (11 ha), en verhuurt grond aan een tulpenteler (5,5 ha). Om aan voldoende grond te komen, ruilt hij een maïskavel met veehouders. In totaal huurt hij 22 ha grond bij.

Van Albrecht via Van Cingel naar Van Nieuwenhuyzen
De basis voor de aanpak van akkerbouwer Johan van Nieuwenhuyzen in Middenmeer is de methode die bodemdeskundige professsor William Albrecht begin vorige eeuw ontwikkelde. De methode gaat er van uit dat de bodem optimaal te benutten is als de voedingselementen in balans zijn. De kern van het verhaal van Albrecht is dat er een minimum én een maximum geldt voor de gehaltes in de bodem. Een overschot aan een bepaald element zorgt er namelijk voor dat er bij andere elementen tekorten ontstaan, omdat ze elkaar verdringen bij opname door de plant. Is de bodem in balans, dan groeit er een gezonder gewas dat bovendien meer opbrengt. Albrecht stelt dat er een verband is tussen ongezonde gewassen en de gezondheid van mens en dier. Een van de huidige generatie bodemdeskundigen die het verhaal van Albrecht verkondigt, is de Canadees Eltjo van Cingel. De geboren Nederlander heeft in Canada een laboratorium, waar hij onder meer bodemmonsters analyseert. Ook produceert hij zijn eigen bladmeststof Cropfuel, dat in Nederland door Johan Schuitema op de markt wordt gebracht. De analyses verschillen behoorlijk van de gebruikelijke
analyses zoals Nederlandse laboratoria die leveren, blijkt bij Van Nieuwenhuyzen. Staat in het Nederlandse advies dat het zinkgehalte van het perceel gemiddeld genomen hoog genoeg is, uit de analyse van Van Cingel komt een tekort. Dat verschil wordt onder meer veroorzaakt doordat Van Cingel naar de samenhang tussen de elementen kijkt. Is er bijvoorbeeld een fosfaatoverschot, dan ontstaat een tekort aan opneembaar calcium, magnesium, mangaan, zink en zwavel.

Bron: Akkermagazine, nummer 1, januari 2014